In dat jaar diepte ik het op uit de gangkast, het Groot-Nederlands Boerenboek: een oud boek (1936) van schrijver Anne de Vries, met verhalen uit het boerenleven uit die tijd.
Toen ik het doorlas moest ik onwillekeurig denken aan Máxima’s goedbedoelde maar stof-doen-opwaaiende speech over ‘dé Nederlander’ die in feite niet zou bestaan.
Dat deze uitspraak voor zoveel ophef heeft gezorgd heeft volgens mij te maken met het feit dat de zogeheten autochtone Nederlander in rap tempo lijkt te verdwijnen.
Want hoe je het ook waardeert, ons land is in een razendsnel tempo – zeg in veertig jaar tijd – veranderd in een multiculturele samenleving. Maar is er dan zoiets als een autochtone Nederlander? En zo ja, hoe ziet-ie er dan uit?
Tja, inderdaad moeilijk om een antwoord op te geven. Maar dat geldt voor elke nationaliteit. Zo goed als ik mij een ‘echte’ Fransman voorstel als een man met donkere snor, alpinopet en een baguette onder zijn arm, zo stel ik mij de echte Nederlander voor als een boer van de oude stempel, blond, blozende wangen en met de klompen stevig in de Hollandse klei.
Het Nederland zoals in het Groot-Nederlands Boerenboek beschreven wordt, heb ik nog gekend. Toen platteland nog echt platteland was. De grote stad was ver weg, een ‘stadse sinjeur’ die bij toeval een boerendorpje bezocht werd argwanend bekeken. Gesloten gemeenschappen waren het, er werd nog dialect gesproken en vrouwen droegen nog klederdracht. Godvrezend waren ze en hardwerkend.
Het is niet alléén vanwege de nostalgie dat ik foto’s laat zien die in dat boek zijn afgebeeld. Het gaat er ook om te laten zien dat Nederland toen niet overbevolkt was, en dat de verandering in bevolkingssamenstelling heel hard is gegaan.
In 1949, na het onafhankelijk worden van Indonesië, kwamen eerst veel Indische mensen voor repatriëring naar Nederland. Ik herinner mij dat op de lagere school een Surinaams meisje kwam. Heel bijzonder was dat, zij trok veel bekijks bij haar klasgenoten. Daarna ging het heel hard, onverklaarbaar hard. In snel tempo werd het straatbeeld niet alleen meer bepaald door blonde of donkerblonde Nederlanders (nazaten van de boeren), maar in toenemende mate door mensen van allochtone afkomst.
Dat veel mensen, vooral van de oudere generatie die in het ‘Boerenboek-tijdperk’ zijn opgegroeid, een gevoel van vervreemding ervaren vind ik dan ook alleszins begrijpelijk. Maar ook de zogenaamde ‘autochtone’ bevolking – waar ik ook niet voor de volle honderd procent toe behoor, met wat indische en italiaanse genen – is veranderd. Boeren, ooit een zeer groot en karakteristiek ‘Nederlands’ deel van de beroepsbevolking, zie je nog maar weinig in Nederland. Die paar die er nog over zijn hebben, net als het merendeel van de Nederlanders, gestudeerd. Het zijn halve economen geworden die denken in termen van rentabiliteit, vaart der volkeren enzovoorts. Boerderijen hebben veelal een andere bestemming gekregen. Men is – noodzakelijkerwijs – wereldser geworden, verzakelijk en ‘verstadst.
Er zijn nog weilanden en molens, zelfs koeien, maar die worden al heel lang niet meer met de hand gemolken. Het lijkt of dit type landschap dat overal sterk ‘verrommelt’ een soort curiositeit is geworden, een openluchtmuseum, reservaat zo u wilt, en dat de enorme bouwput die ons land geworden is anno 2007 hèt kenmerkende Nederlandse landschap is geworden. Compleet met barakken, woonwijken, verschrikkelijke nieuwbouwprojecten enzovoorts.
Verschil tussen stad en platteland is er nauwelijks meer, zeker in de randstad. Het gaat in elkaar over.
Nostalgie, ach. Je moet het verleden niet idealiseren, maar zoals ik al zei: Nederland is in enkele decennia zeer veranderd, daar kun je niet omheen. De landelijke rust, zeker, het is er nog wel, maar je moet het als randstedeling echt opzoeken. En dan nog: hoe lang nog in een wereld waarin het louter om economische groei draait?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten